Groepsvorming versterken met het kwaliteitenspel - Vonk en Visie

Groepsvorming versterken met het kwaliteitenspel

Het kwaliteitenspel

Als je een spel bestelt, krijg je soms een grote doos toegestuurd met een uitvouwbaar spelbord, kleurrijke accessoires het geheel opfleuren, diverse driedimensionale figuurtjes als pionnen en verschillende stapels met opdrachten of vragen. 

Dit spel, het ‘kwaliteitenspel’, is in zijn vorm zeer eenvoudig: een doosje met twee verschillende stapels kaarten.  64 kaarten met positieve eigenschappen, en 64 kaarten waarop negatieve eigenschappen vermeld staan.  En een handleiding die inspiratie geeft over hoe je dit spel kan gebruiken.

Ik houd daar persoonlijk wel van: de eenvoud stimuleert net om het spel toe te passen op maat van mijn publiek en van wat ik wil bereiken.  En met dit spel kan je zeer verschillende doelen bereiken.

De werkvorm die ik hier zal beschrijven is niet bedoeld als kennismaking, maar is bedoeld om zichtbaar te maken hoe leerlingen elkaar ervaren, waarbij de focus op positieve eigenschappen wordt gehouden.  Het helpt dus om nog meer emotionele veiligheid in een groep op te bouwen. (Voor wie vertrouwd is met de fasen van Tuckman: ideaal bij de norming-fase.)

Voor deze werkvorm wordt enkel gebruik gemaakt van de kaarten met positieve eigenschappen, de andere blijven hier in het doosje.  De ideale groepsgrootte is 4 tot 8 spelers.  

Elke speler aan de tafel krijgt 4  willekeurige kwaliteitenkaartjes toebedeeld. Deze kaarten worden in de eigen hand gehouden en worden niet kenbaar gemaakt aan de anderen. De overblijvende kaartjes worden als stapel omgekeerd in het midden van de tafel gelegd.  

De persoon die van start gaat, neemt eerst de bovenste kaart van de stapel in het midden en krijgt op die manier 5 kaarten in zijn bezit.  Om terug bij vier kaartjes te komen, zijn er twee mogelijkheden.  -

  1. De speler geeft een van de kwaliteitenkaartjes aan een medespeler met de boodschap: “Deze eigenschap vind ik goed passen bij jou.”  In deze fase van het spel wordt er geen extra uitleg aan gegeven, dat komt later nog aan bod.  De speler die het kaartje ontvangt, legt dit voor zich open (leesbaar) op tafel.  De  beurt van de eerste speler is nu voorbij en gaat naar de volgende speler.
  2. De speler legt een kaartje weg waarvan hij vindt dat het niet bij iemand past. Er wordt dus een tweede stapel begonnen, van kaartjes die weer weggelegd worden als ‘(voorlopig) niet bruikbaar’.  Er is nu geen kaartje aan een medespeler gegeven, de speler heeft wel opnieuw vier kaartjes, de beurt is voorbij en het is aan de volgende.

Het eerste deel van dit spel gaat net zolang door tot elke speler vier kaartjes van anderen ontvangen heeft en er dus vóor elke speler op tafel exact vier kaartjes liggen.   Er kunnen geen kaartjes meer gegeven worden aan een speler die er al vier gekregen heeft.  Als een speler vier kaartjes ontvangen heeft, blijft hij nog wel verder aan de beurt komen om  kaartjes uit te delen, tot er dus  bij iedereen vier liggen.

Dan gaat het tweede deel van start.  De kaartjes die spelers in hun handen hebben, worden verzameld en in de doos gestoken, die zijn niet meer van tel.  Het gaat nu om de kaartjes die ontvangen zijn.

Elke speler krijgt nu één voor één de mogelijkheid om verduidelijking te vragen bij één of meer van de ontvangen kaartjes.  ‘Waaruit heb jij afgeleid dat deze eigenschap bij mij past?” Als alles duidelijk is,  geeft de speler aan hoe het voor hem is om juist deze vier kwaliteiten te ontvangen. 

Het effect is heel vaak dat spelers zich gezien voelen in hun kwaliteiten en zeker als deze kwaliteiten overeenkomen met wat ze zelf ook belangrijk vinden om uit te stralen , werkt dit enorm bevestigend.  

De aandachtige lezer heeft wellicht twee regels ontdekt die enorm belangrijk zijn: er is een ‘vluchtweg’: niemand hoeft iets uit te delen, je kan kaartjes ook in het midden leggen.  Vaak wordt dit ook ervaren als een goede manier om even tijd te winnen zodat je zorgvuldig kan omspringen met de kaartjes die je wel uitdeelt.

De regel dat er bij iedereen vier kaartjes gelegd worden, voorkomt dat er bij sommigen heel veel en bij anderen weinig of geen terechtkomen.  Dan krijg je immers het tegenovergestelde effect. Het gaat immers niet om het feit dat sommigen meer of minder kwaliteiten hebben, maar dat ze blijkbaar zichtbaarder zijn.  Iemand die zich meer toont, zal dan meer kaartjes ontvangen, en zal gestimuleerd worden om zich nog meer te laten zien.  Wie wat terughoudend is, zal minder kaartjes ontvangen, en zal zich nog meer geremd voelen.  Dat is niet de bedoeling.

Waak er als begeleider ook over dat de nabespreking (deel 2) niet verglijdt in een discussie over ‘klopt of klopt niet’.  Elke kwaliteit die aan iemand gegeven wordt, is een indruk van de ene persoon over de andere.  De indruk klopt dus altijd, en het is belangrijker dat duidelijk wordt gecommuniceerd hoe die indruk ontstaan is.  

In klasgroepen kan je dit spel best een paar keer herhalen in wisselende subgroepen.  En let maar eens op wat het met de leerlingen doet.  Als je met jonge kinderen werkt, kan het ‘kinderkwaliteitenspel’  een goed alternatief zijn: minder kaartjes maar eenvoudigere woorden

Maarten Van de Broek

Kwaliteitenspel: zie www.kwaliteitenspel.nl